6 september 2016
Nederland heeft een ereschuld ingelost door op 9 december 2011 excuses aan te bieden aan negen weduwen uit Rawagede. Volgens velen had dit nooit mogen gebeuren zonder gelijktijdig excuses van Indonesië te eisen voor de Nederlandse slachtoffers tijdens de bersiap. Nu ook tien weduwen van Zuid-Celebes financiële compensatie en excuses krijgen, laait de discussie over ereschulden weer op.
Na het Comité Japanse Ereschulden, het Comité Nederlandse Ereschulden nu ook tijd voor een Comité Indonesische Ereschulden?
Wat er in 1946-’47 op Zuid-Celebes gebeurde aan de hand van officiële documenten van Nederlandse politici, diplomaten en ambtenaren uit die tijd*:
“In verband met de onrust op Celebes is daarheen gestuurd de compagnie van Kapitein Westerling, die uit speciaal geoefende en onder een buitengewone discipline staande inheemsche, zoowel als Nederlandsche soldaten bestaat. Kapitein Westerling, die een groot deel van zijn leven in Konstantinopel doorbracht, heeft den naam van „de Turk”. Hij treedt in Celebes op de volgende wijze op: hij omsingelt een dorp, drijft de inwoners bij elkaar en vraagt dan wie extremisten zijn. Indien er dan eenige personen gevonden worden, die deze extremisten aanwijzen, worden eerst de extremisten doodgeschoten en daarna zij, die de extremisten hebben aangewezen. Het is waar, dat op deze wijze inderdaad een herstel van rust en orde wordt verkregen: de schrik komt er geweldig in; maar U zult het wel met mij eens zijn, dat het is te hopen, dat dergelijke methoden niet voor het wereldforum bekend worden!”
“Volledigheidshalve zij hier vermeld, dat in het bijzonder bovengenoemde kapitein Westerling door de meeste mijner zegslieden verantwoordelijk werd gesteld voor de militaire excessen. De vaak door hen gemaakte vergelijkingen met het Japansche schrikbewind vielen steeds in het nadeel van de Nederlandsche troepen uit.”
Van Poll (lid commissie-generaal) aan Beel (minister-president), 1 febr. 1947
“De mededeeling van den D.G.A.Z. [directeurgeneraal algemene zaken – red] over het standrecht in Zuid Celebes, zoomede de nadere gegevens, die Mr. Tadjoeddin Noor mij heeft verschaft en die hiernevens gaan, leiden mij tot de conclusie, dat aan deze wijze van optreden van het D.S.T. [Depot Speciale Troepen – red] op den kortst mogelijken termijn een einde moet komen. Het is duidelijk, dat dergelijke methoden, die ten nauwste verwant zijn met de Duitsche en de Japansche, slechts onder de meest dringende omstandigheden nog eenige verontschuldiging kunnen vinden. Uit de rapporten kan ik niet opmaken, dat zij tot een beperking van het aantal slachtoffers leiden, integendeel, bij actie van het D.S.T. zijn deze getallen steeds zeer hoog.”
Memorandum van lt.gouverneur-generaal Van Mook aan directeurgeneraal algemene zaken (Idenburg) en directeur van het kabinet van de lt.gouverneur-generaal (Koets), 30 jan. 1947
Betreft: brief Hr. Tadjoeddin Noor
Nederlandse schattingen van het aantal standrechtelijke executies op Zuid-Celebes in de periode december 1946 tot februari 1947 gaan uit van 5.000 slachtoffers, maar slechts 10 weduwen die hun mannen door deze oorlogsmisdaden verloren krijgen ruim zestig jaar na dato genoegdoening. De anderen zijn overleden of nog niet opgespoord.
Dat het meer dan zestig jaar heeft moeten duren voordat Nederland met een (heel klein) deel van zijn oorlogscriminele verleden in het reine komt, heeft vele oorzaken. De drie belangrijkste groepen die het proces vertragen:
– Indische Nederlanders
– Veteranen
– CDA, VVD en PvdA
Indische Nederlanders. De meeste Nederlanders kennen het verschil niet tussen Indisch en Indonesisch. Ook journalisten hebben er nog steeds moeite mee.
De eerste generatie Indischen (Nederlanders dus) kwam na de onafhankelijkheid van Indonesië gedwongen naar Nederland. Deze mensen verloren alles en lieten geruïneerd hun geboortegrond, bezittingen en toekomst achter. Het gaat om ongeveer 250.000 mensen die in de periode 1946 tot 1962 naar Nederland kwamen en zijn ruwweg onder te verdelen in ‘Indo’s’, Molukkers en ‘totoks’ (blanken die in Nederlands-Indië zijn geboren). Velen herinneren zich een letterlijk en figuurlijk koude ontvangst in hun nieuwe thuisland. Het Indisch Platform fungeert als spreekbuis voor deze bevolkingsgroepen en meldt op 4 september 2013:
“Het besluit van de Nederlandse regering om een algemeen excuus uit te spreken door de Nederlandse ambassadeur in Jakarta, voor de standrechtelijke executies tijdens de politionele acties in Indonesië, is prijzenswaardig en vanuit menselijk oogpunt een plicht.”
Dan volgt een belangrijk maar.
“De keerzijde is dat niet vergeten mag worden onder welke omstandigheden sommige niet goed te praten oorlogsdaden in Indonesië zijn gepleegd. […] Tegenover de standrechtelijke executies door Nederlandse militaire eenheden, staan de vele zinloze “tjing tjangs- partijen = in mootjes hakken“ door de Indonesische Pemuda’s en of de mensonterende martelingen met bamboe-spiesen = de bekende “bamboe runtjings”.
En voor deze keerzijde van de medaille vraagt het Indisch Platform OOK aandacht van zowel de Nederlandse regering als van de Indonesische regering. Het zou Nederland en Indonesië sieren hun deel niet te verstoppen achter het excuus van een paar honderd jaar koloniaal bewind.” Tot zover het Indisch Platform.
Ongeveer 40.000 Indische Nederlanders vormden destijds het KNIL. Dienstplichtig soldaat harrie Nouwen herkende zich op de executiefoto’s en meldt terloops:
“Binnen anderhalve dag trokken troepen van het KNIL, het koloniale beroepsleger, het gebied in. Die hebben pas echt huisgehouden.” Nouwen herinnert zich vrachtwagens en ossenkarren vol lijken. “Sommigen met en sommigen zonder hoofd of ledematen, bedekt met bloed en vliegen, werden door het dorp gereden. Het was vreselijk, maar ik had er op dat moment ook wel begrip voor. Gek hè? Zonder het KNIL waren wij misschien allemaal de pineut geweest.”
De medaille waarvan het Indisch Platform ook aandacht voor de keerzijde vraagt, heeft dus ook nog een zijkant. Indische Nederlanders waren de smeerolie van de witte koloniale onderdrukkingsmachine en veel van de ‘excessen’ van de koloniale oorlog zijn toegeschreven aan KNIL-militairen. Het zou de Indische Nederlanders sieren hun deel niet te verstoppen achter hun slachtofferschap.
Veteranen worden vaak neergezet als homogene groep mannen die onder moeilijke omstandigheden ons land hebben gediend. In werkelijkheid gaat het om een zeer diverse groep mensen die met elkaar van mening verschillen over vrijwel alles. Religie en politiek, maar ook specifiek over het nut van de ‘politionele acties’. Het spectrum loopt van Joop Hueting en vele anderen die hebben ingezien dat Nederland aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond, tot aanhangers van het Oud Strijders Legioen die nog steeds van mening zijn dat Nederland eervol en juist heeft gehandeld in onze voormalige kolonie.
Deze groep veteranen vormde decennia lang een machtig en luidruchtig bolwerk en hun lobby heeft verhinderd dat er ooit grondig onderzoek is verricht naar oorlogsmisdaden van Nederlandse troepen. Zelfs het woord ‘oorlogsmisdaad’ mocht niet worden gebruikt. Het doet te veel aan de Duitsche en Japansche methoden denken waar lt.gouverneur-generaal Van Mook in 1947 al over schreef. Het woord ‘excess’ werd als vervanging gekozen, wat als bijkomend voordeel heeft dat het meteen klinkt als iets dat vrijwel niet voorkwam.
Alle naoorlogse Nederlandse kabinetten verschuilen zich achter het menselijke schild dat deze die-hard veteranen vormen en daarmee konden onze politici een historisch, politiek en moreel oordeel over hun besluit tot de totaal mislukte militaire interventie met honderdduizenden doden als gevolg op de lange baan schuiven. De politici op hun beurt gaven rugdekking aan de veteranen door in 1971 een wet aan te nemen die specifiek Nederlandse oorlogsmisdadigers onschendbaar maakt.
In een land dat zich graag etaleert als centrum van internationaal recht kan een veteraan open en bloot op internet schrijven over martelingen en standrechtelijke executies waarbij vrouwen en kinderen verplicht moesten toekijken zonder dat dit tot strafvervolging of zelfs maar de geringste verontwaardiging leidt.
Maar laten we het vooral over Indonesische ereschulden hebben.
Tijdens de oprichtingsvergadering van een comité Indonesische ereschulden zal allereerst moeten worden vastgesteld vanaf wanneer Indonesië bestaat. Een entiteit die niet eens bestaat kan immers geen ereschulden hebben. Voor het comité is het belangrijk dat Nederland ondubbelzinnig en dus de jure de staat Indonesië erkend vanaf 17 augustus 1945 . Zolang Nederland juridisch vasthoudt aan de datum 27 december 1949 hebben alle moordpartijen tijdens de bersiap plaatsgevonden in het Koninkrijk der Nederlanden. Claims van nabestaanden van de bersiap moeten daarom vooralsnog in Den Haag worden ingediend en niet in Jakarta. De moordzuchtige inlanders, maar ook de volkomen onschuldige weduwen van Rawagede en Zuid-Sulawesi, waren (rechteloze) onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden. Het conflict was een burgeroorlog en om orde en rust te herstellen moest politioneel worden opgetreden. Moet het comité zich ook gaan inzetten voor de inlanders die tijdens de bersiapperiode werden vermoord?
De oprichters van het comité kunnen er voor kiezen eerst een moreel appèl op Indonesië te doen zonder meteen te gaan juridiseren. Indonesië zou spijt kunnen betuigen voor al het geweld dat tijdens de onafhankelijkheidsoorlog heeft plaatsgevonden. Zo’n spijtbetuiging zou een empatisch gebaar zijn en zeker geen schuldbekentenis. Nederland was pas bereid tot zo’n gebaar ná juridische interventie en waarom zou indonesië zich anders opstellen? Het comité Indonesische Ereschulden zal daarom naast spijt ook excuses moeten eisen en dat heeft financiële implicaties.
Rekensommetje: Indonesië financierde groot deel van de Nederlandse wederopbouw
De Nederlandse regering zag onder grote druk van de Verenigde Staten in dat een onafhankelijk Indonesië onvermijdelijk was en met goed koopmanschap werd geprobeerd er het maximale uit te slepen. Tijdens de rondetafelconferentie eind 1949 werd de schuld van het toekomstige Indonesië aan Nederland vastgesteld op 6,5 miljard gulden. In dat bedrag was een post opgenomen van twee miljard gulden voor de kosten van de ‘politionele acties’. Vadertje Drees was woedend toen deze post werd geschrapt en zo bleef een schuld 4,5 miljard gulden over. Tot 1956 heeft Indonesië bijna vier miljard gulden afgelost. Een bedrag dat vergelijkbaar is met de Marshall-hulp van 1,13 miljard dollar (koers 3,80) met het verschil dat een deel van de Marshall-hulp moest worden terugbetaald. De jure erkenning van 17 augustus 1945 kan als consequentie hebben dat de vier miljard door Indonesië betaald met rente moet worden terugbetaald.
Wat is eigenlijk het totale economische voordeel dat Nederland met 350 jaar onderdrukking heeft verkregen? Het zal duidelijk zijn, er is geen comité Indonesische Ereschulden en het is voor Nederland een stuk goedkoper als dat zo blijft.
De weduwen van Zuid-Celebes zullen snel weer in de anonimiteit verdwijnen en over een paar dagen rijdt de Javaans teakhouten koets met bladgoud weer trots door de straten van ‘s-Gravenhage en kort na Prinsjesdag vertrekt onze premier met een handelsdelegatie naar het oude Batavia.
De kanonnen blijven thuis – de verhoudingen in de wereld zijn gelukkig drastisch veranderd. Maar sommige dingen zijn nog hetzelfde.
De VOC-mentaliteit bestaat nog steeds: jezelf ten koste van alles en iedereen verrijken en daar vervolgens ook nog huichelachtig over doen.
Geplaatst: 6 september 2013.
Tekst: Max van der Werff Jr.
Tweede generatie Indische Nederlander,
met veteranen in debat op 2
*Bron: Officiele Bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische Betrekkingen 1945-1950